In 2023 woonde 5% van de Vlaamse huishoudens in een woning met een gebrek aan woonruimte. Dit wil zeggen dat het huishouden niet kan beschikken over een minimum aantal kamers, aangepast aan de omvang en samenstelling van het huishouden. Het aandeel huishoudens met een tekort aan woonruimte is licht toegenomen. In 2018 lag dit aandeel op 4%.
Het gebrek aan woonruimte was het grootst bij huishoudens met een niet-Belgische referentiepersoon. Een kwart van deze huishoudens beschikte niet over een minimum aantal kamers aangepast aan de omvang en samenstelling van het huishouden.
Ook naar activiteitstatus, inkomenskwintiel en eigendomsstatuut zijn er opvallende verschillen. Bij de huishoudens waar de referentiepersoon werkloos is, kampt 14% met een gebrek aan woonruimte. Dit aandeel ligt een stuk lager bij de tewerkgestelden, arbeidsongeschikten en gepensioneerden. Het aandeel huishoudens met een gebrek aan ruimte stijgt naarmate het inkomen afneemt. Bij de laagste inkomens kampt 13% van de huishoudens met een gebrek aan ruimte. Private huurders (12%) kampen ten slotte vaker met een tekort aan woonruimte dan sociale huurders (7%) en eigenaars (3%).