We trekken samen met
Henri Vanbussel verder tijdens de oorlogsjaren, verwoord door diens zoon Jef:
Jules Sleurs en Gertrude Smeets, in een zonnig hoekje achter hun boerderij. Die lag op Elshoven, op het verste stukje van de Kauliller Winterdijk — net niet Kleine-Brogel, evenmin al Grote-Brogel. Toen omstreeks 2000 het einde van de Tweede Wereldoorlog werd ‘gevierd’, zei hun zoon Nand: “Mijn ouders hadden ze moeten decoreren in plaats van zovelen die behangen zijn met medailles. Alle dagen hebben zij hun leven geriskeerd. Zij verdienden het, maar over hen wordt niks gezegd.”
En ja, er valt wat te zeggen. Achter op de Winterdijk werd de Duitsers flink tegen de haren in gestreken. Met risico voor hun eigen veiligheid en die van hun gezin vingen Jules en Gertrude regelmatig de ‘Bosrus’ Michail Olsjevski op. Die was in oktober ’42 zijn werkkamp in Zwartberg ontvlucht en leefde twee jaar in een onvindbaar hol nabij de woonst Sleurs. Op Elshoven werd bovendien Henri Vanbussel tien maanden verborgen gehouden.
Voor hem lagen de kaarten sowieso duidelijk. Na het overlijden van zijn vader in april 1940 werd hij de kostwinnende oudste. Nogal wiedes dat hij deportatie voor ‘Arbeitseinsatz’ in Nazi-Duitsland niet zag zitten. Henri Vanbussel: “Van de ergste miserie in het kamp waren we na enige weken bekomen. Maar rustig leven ging niet, want vele jonge mannen moesten naar Duitsland om te werken. (…) Daarom besloot ik onder te duiken.”
Na wat geschuil onder hooimijten op het Hostie en een verblijf in een muffe schuilkelder, vond Henri van november ’43 tot september ’44 onderdak bij de familie Sleurs. Henri Vanbussel: “Ik sliep met Nand in één bed. Aan de poot hadden we een touw gebonden om bij onraad te kunnen vluchten. Op een middag kwamen twee personen gebukt richting boerderij. Dadelijk wist ik hoe laat het was. Ik rende de stal in, door de schuur en de paardenstal naar buiten. Nand zat ondertussen al achter een hooimijt. Samen liepen we in de richting van het huidige vliegveld. Het geroep achter ons kwam, zo te horen, niet van Duitsers, eerder van kerels van bij ons die een jas droegen in een kleur die wij niet zo graag zagen… Tegen valavond gingen we terug naar de boerderij. Vader Sleurs vertelde toen dat de twee uitleg wilden. Hij had gezegd dat Nand zijn zoon was en dat ik een boswerker was die om soep kwam bedelen. Daarop hadden de twee vader Sleurs gemeld dat hij voor Nand als landbouwer een vrijstelling kon krijgen. Over mij moesten ze geen uitleg meer hebben.”
Toen het bovenstaande later in ons gezin nog eens werd opgerakeld, vroeg ik onze pa of hij die ‘zwartjassen’ had gekend. Er kwam geen ‘ja’ of ‘nee’… Wel zit het er dik in dat hij, geboren in 1920, deportatie ontliep die dag in 1943. Vanaf 6 september 1943 werd op kerels geboren in 1920 en 1921 jacht gemaakt. Enkel zij kwamen nog in aanmerking voor deportatie. Om hen bij de kraag te krijgen, versterkte de bezetter de ‘Feldgendarmerie’ met ‘Zivilfahnder’: burgerlijke, meestal Belgische speurders. Wie, zoals het gezin Sleurs-Smeets, werkweigeraars hulp verleende, riskeerde de krijgsraad. Die werd geadviseerd om de bevolking met striktere vonnissen meer de daver op het lijf te jagen.
Jef Vanbussel
Bronnen: Jean Put: ‘ Russische Krijgsgevangenen in Limburg 1942-1945’, Acco Leuven, 2002; Jean.Culot:’ L'exploitation de la main-d'oeuvre belge et le problème des réfractaires’ , Bijdragen tot de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, I, 1970, 1, pp. 33-66.