In de bibliotheek van de universiteit van Michigan (VS) bewaart men een boek waarin ene J.F. Willems
(de stichter van het Willemsfonds? Lees hier) het heeft over
"Het Bourgondsch in de Kempen". Het is een boek uit 1838, dus precies 170 jaar oud. We neusden er even in via
Google en ontdekten dat men het toen al over
de Teuten had, "een soort landlopers"... Hieronder een uittreksel in de originele spelling:
"Te Lommel, te Exel, te Kleinebreugel, te St-Hubrechtselle, en naar het schynt ook te Overpelt, te Neerpelt en te Hamont, in de Kempen, leeft een zeker klas van lieden, die onder elkanderen gebruik maken van eene tael, by hen ook het Bourgondsch genoemd...
"In de opgemelde gemeenten leeft een zeker slach van landlopers,
tuiten genoemd, een naem waervan de oorsprong onzeker is, als die men by KILIAEN, noch by geen van onze andere woordenboekschryvers vindt opgeteekend. Men vermoedt, dat de
Tuiten eertyds op een
tuit-horen zouden hebben geblazen om hunne aenkomst te kondigen; doch deze afleiding van het verbum
tuiten (anders ook
toeten), komt my niet zeer gegrond voor, dewyl het niet waerschynlyk is dat zulke lieden het horenblazen zouden hebben afgeschaft, iets wat zoo byzonder geschikt was om het volk uit te lokken. Veeleer zou ik denken, dat hier het werkwoord
tuiten, frequentativum
tuitelen, behoorde in aenmerkingen te komen, in den zin van
verschacheren, waervoor men ook wel zegt
vertuitelen. Immers de
Tuiten geneeren zich met ruilhandel, even als de joden. De meesten van hen zyn pakdragers, ketellappers, of verkensnyders (lubbers). Om gezette tyden van het jaer trekken zy naer Holland, Friesland, Hanover, ja zelfs tot in Denemarken en Zweden, ten einde er hunne waren te verkoopen, of er hunne nyverheid op eenige andere wyze uit te oefenen. Vele joden verstaen hun Bourgondsch, ja men beweert zelfs dat er in Holland boeken in hun tael gedrukt zyn.
De Tuiten leven onder elkander in een zeker soort van bondgenootschap of corporatie. Wanneer zy op reis gaen krygt elk van hen, voor het verrichten van zynen handel of bedryf, eene byzondere landstreek, hem door de gemeente aengewezen. De reiziger is dan gewoonelyk vergezeld van eenige jongens, die in zynen dienst staen, en die hy voedsel en kleeding verschaft, mids zy hem al het geld aenbrengen dat zy winnen; een gebruik hetwelk ook, gelyk men weet, by de
Savoyards plaets vindt"...
Tot daar het uittreksel.
De schrijver geeft nog een aantal voorbeelden van het "Bourgondsch", maar die woorden hebben wij nooit gehoord. Ofwel zijn ze in die 170 jaar gewoon verdwenen, ofwel heeft J.F. Willems er geografisch flink naast gezeten.