Tijdens het
minisymposium over de 'stille grote heide' stond nog één verhaal in de kijker: dat van de
Liépelfabriek in Reppel. Spreker
Rik Jame nam de aanwezigen mee naar de rijke maar ook bewogen geschiedenis van dit bedrijf, dat meer dan een eeuw lang het dorp en zijn omgeving zou tekenen.
In 1891 dienden de schoolmeesters Prosper Kenis en François Slegten een aanvraag in om in Reppel een fabriek op te richten voor de productie van metaalzouten, roestvrije metalen en legeringen. De gemeenteraad zag er geen bezwaar in: de fabriek lag “voldoende ver van het bos” en zou “geen nadeel toebrengen”.
Daarmee was het licht op groen gezet voor een industriële ontwikkeling die Reppel decennialang zou beïnvloeden.
Het eerste bedrijfsgebouw herbergde een stoommachine, smederij, walsen en ovens. Arbeiders – veelal boerenknechten uit de streek – werden door Duitse en Waalse vaklui opgeleid om de productie mee draaiende te houden. Al snel groeide de fabriek uit tot een belangrijke werkgever.
Groei en bloei
De productie begon bescheiden, met onder meer lepels, vorken, hulzen voor geweerpatronen en onderdelen voor trams. Later volgden kookpotten en pannen. Rond de eeuwwisseling kende de fabriek een sterke expansie: tegen de jaren ’60 beschikte Reppel over de grootste Belgische bestekproducent, met 960 modellen en meer dan 200 werknemers. Export verliep niet enkel naar buurlanden, maar tot in Australië, Brazilië en Canada.
Het merk kreeg bekendheid tot in Parijs, waar het merk Christophe in Reppel hun bestekken lieten verzilveren. Voor veel gezinnen in de streek was de fabriek een levenslijn: jonge arbeiders kregen er opleiding, anderen maakten carrière of werden later zelf leermeesters.
Milieu en gezondheid
Toch kende de fabriek ook een zwarte kant. Bij de productie van arseen – een grondstof voor insecticiden, glasbewerking en houtconservering – kwamen schadelijke dampen vrij. Boeren klaagden al in 1905 dat hun bomen afstierven door de uitstoot. Arbeiders liepen zware gezondheidsrisico’s: chronische arseenvergiftiging leidde tot huidaandoeningen, haaruitval en zelfs kanker. Melk drinken werd destijds als ‘remedie’ voorgeschreven.
Bij de sluiting in de jaren ’70 en ’80 bleek de erfenis zwaar: vervuilde bodem, diep doorgedrongen grondwaterverontreiniging en open afvalhopen met lood, koper en zink. OVAM moest ingrijpen en delen van het terrein werden gesaneerd, maar tot op vandaag draagt Reppel de littekens van die industriële periode.
Vakbonden en neergang
De fabriek kende ook sociale strijd. In 1957 brak een langdurige staking uit omdat arbeiders hetzelfde loon eisten als hun collega’s in Hoboken. De directie weigerde, waarna de staking veertien maanden duurde. Het conflict legde diepe wonden en versnelde de neergang.
Goedkope Aziatische import, teruglopende koopkracht en gebrek aan investeringen deden de rest. Waren er in 1923 nog 215 arbeiders in de fabriek actief, dan waren dat er bij de sluiting nog 39. De NV Eikenkaar kocht in 1973 de terreinen met de bedoeling er een asfaltfabriek te installeren. Het bleek een vergiftigde aankoop, een clausule in de aankoopakte bepaalde dat alle negatieve gevolgen voor de nieuwe eigenaar zouden zijn.
Een zwarte erfenis
Vandaag is de plek waar ooit honderden arbeiders hun brood verdienden een stille zone, maar met een zwaar beladen verleden. Wat nu een fietsparadijs lijkt, draagt een zwart hartje als je de geschiedenis kent.
De Liépelfabriek van Reppel vertelt een verhaal van vooruitgang en werkgelegenheid, maar ook van milieuvervuiling en gezondheidsschade. Het is een geschiedenis die ons herinnert dat economische groei altijd een prijs heeft – een les die ook vandaag nog actueel is.