Je moet doen zoals je helden doen, dacht ik tijdens het luisteren naar het journaal op tv. Kijken deed ik niet. Mijn blik was op buiten gericht. Zoals Simon of Remco? Die schreven over veel, zo niet over alles. Ook over poezen. Ik moet bijvoorbeeld dringend nog eens luisteren naar 'Dagboek van een poes' van Remco, dat hij zelf inlas met die prachtige stem van hem.
Thuis kwam wel eens een poes op bezoek. Nee, niet aan de deur bellend, ze kwam met iemand mee. Soms bleef ze overnachten, als de baasjes met vakantie waren.
We moesten op haar passen. Maar eigenlijk paste zij op ons. Dat is het mooie aan katten. “Je moet er niets mee. Je mag blij zijn als de kat iets met jou wil”, schreef Remco.
Als we thuiskwamen lag ze steevast op de loer. Boven op de trap, alles overschouwend. "Waar is ie dan?", vroeg ik met mijn kattenstemmetje. "Ge ziet ze toch liggen hè pa. Daarboven."
Misschien moeten we onze kat, die we nog niet hebben, Simon of Remco noemen. Als het een mannetje is. Of op zich?
Soms lag ze op bed, als we de deur niet hadden dichtgedaan. Dan kreeg ik zin om erbij te gaan liggen. Maar als je dat deed, kreeg ze het in haar kop om te vertrekken. "Wat denk jij wel? Zo overdag in bed gaan liggen", leek ze te zeggen.
's Nachts dwaalde ze rond. Ze sprong graag op het fornuis. Misschien wel voor het piepgeluid, een ingebouwd alarmsignaal van het fornuis. Dat gepiep maakte ons wakker.
Beneden kwam mijn kattenstemmetje weer tevoorschijn. "Gaat ge koken?”, vroeg ik. Dan legde ik haar over mijn schouder, nam haar bakje met korrels en schudde daarmee, alsof het net van het fornuis kwam.
"Oppassen, het is nog warm", zei ik dan.
Rudi Lavreysen