Er zijn verschillende mensen geweest die vanaf een hoogte in het landschap ooit uitleg kregen dat het land dat daar aan hun voeten lag hun toebehoorde of kón toebehoren als ze dat maar wilden. Jezus werd zo ooit door de duivel verleid, Faust (die door Goethe beroemd is gemaakt) ook. Mozes mocht wel naar het beloofde land kijken, zo staat het ergens in de Bijbel, maar mocht het niet betreden. (Dat boek staat overigens vol met dat type onzinnige pesterijen, maar dat terzijde.) Een dergelijke scene zit ook in
‘The Lion King’ als vader Mufasa zijn zoon prins Simba vanaf een klip plechtig toezegt dat dít ooit allemaal van hem is, waarbij hij wijst naar de grote vlakte onder hen. Het zijn allemaal grootse momenten die in legenden en sagen soms in opgewonden gezongen versies de genodigde dwingt tot moeilijke keuzes, brandende verlangens en enorme verantwoordelijkheden. En dikwijls is de duivel daarbij in het spel.
Dat majestueuze gevoel overvalt mij ook een beetje als ik over de Marie Popelinstraat het talud voor de spoorwegovergang ben op gefietst. Ik sta er een plechtig moment stil en maak een foto. Hier op deze vlakte naar het westen ligt de toekomst voor Lommels welvaren. De IJzeren Rijn loopt onder mij door: één spoor en sinds kort met masten voor elektrificering. Dáár gaat het naar de wereldhaven Antwerpen en als ik me omdraai naar Hamont aan de grens. In de westelijke omtrek maaien machtige windmolens hun rondes en aan mijn linkerhand in de verte ligt het grootste veld zonnepanelen van de Benelux. Aan de horizon staat de kenmerkende schoorsteen van de zinkfabriek van Balen, gelegen aan het kanaaltje van Beverlo. Het land van de hoop, zeg maar. Gelukkig voor mij hoef ik zelf nu geen pijnlijke keuze te maken, hoef ik niks groots te verlangen en drukken op mij geen enorme verantwoordelijkheden wat deze kale vlakte aangaat. Ik ervaar wel heel even het deftig bijna sacrale moment van aanschouwing. Daarna fiets ik maar snel verder voordat ik misschien in een opwelling uitroep:
‘Make Lommel great again!’Er staat een ferme wind tegen. Mijn fietstocht op deze vlakte is een soort intervaltraining omdat het bij vlagen gaat. Ik rij in westelijke richting. De wegen zijn hier inclusief fietspaden al op hun industriële functie aangelegd en ingericht. Bij de zinkfabriek Nyrstar in Balen loopt deze weg dood tegen een afrastering. Die fabriek heet in de volksmond nog Vieille Montagne omdat ze in vroeger dagen in handen was van de maatschappij met deze naam. De fabriek heeft een roemruchte geschiedenis waar ik in een eerdere aflevering (nr. 22) al over heb verteld.
Ik keer om. Hier zijn ook verschillende waterplassen. Ik fiets over een bruggetje en onderaan de brug loopt iemand met een plastic wasmand en een fuik te zeulen. Die is hier aan het vissen. Zo te zien is de fuik leeg, maar de wasmand vol. Ik roep nog even ‘goeiedag!’ en ik hoor een verstikt ‘Hoi!’ terug van onder aan de waterkant. Voor de rest is hier geen mens te zien. Ik heb de indruk dat hij niet zo blij is met mijn aandacht. Hij gunt me geen blik waardig en duikt snel weg onder het bruggetje.
Hier ergens heeft ooit een wijk gestaan waar mensen woonden die werkten voor de Vieille Montagne, zo is mij ooit gezegd. Ik wil daar meer van weten. Naar verluid is die wijk zeer tegen de zin van de bewoners indertijd met de grond gelijk gemaakt om plaats te maken voor… ja, voor wat eigenlijk? Ik hoop later iets meer te vernemen als ik mijn eigen burgerlijke inlichtingendienst heb geraadpleegd. Ik kan er u dan meer over te vertellen. Het zijn van die schimmige vertelsels die opnieuw daglicht moeten krijgen. Op het internet kan ik er niets over terug vinden.
Bij de eerste rotonde op de terugweg kom ik weer een rij bedrijven tegen die zo te zien er nog niet heel lang staan. Het staat er nog vol met borden van firma’s die hebben gezorgd voor constructie, ramen, deuren, installaties en dies meer. Ik heb nu de wind mee. Er schuiven weer af en aan vrachtauto’s voorbij die soms krakend de rotonde nemen.
Het ronde punt is beplant met manshoge struiken, die netjes worden gesnoeid. In het midden staat een zeker vier meter hoog beeld. Het is een robotmens die kennelijk is samengesteld uit diverse zwaar metalen ledemaatonderdelen. Hij heeft een aan zijn heup geklonken zeeroversbeen zo lijkt het. Hij staat iets voorover gebogen. Zijn mond staat wagenwijd open en met zijn handen tilt hij een stalen robotkind op. Onder de donker jagende wolken lijkt het een horrorfiguur. Wat is hij van plan met dat kind? Die open mond suggereert niet veel goeds. Het is geen houding van een aanminnige gracieuze vader die zijn kind liefdevol aan de borst wil drukken. Als ik goed kijk, zie ik dat dat kind al geen hoofd heeft, of kijk ik niet goed? Hij staat er dreigend bij en ná dat kind ben ik de volgende misschien die hij te grazen gaat nemen. Maar hij is intrigerend genoeg om er van dichtbij een foto van te maken. Waarschijnlijk moet deze figuur de vervreemd geïndustrialiseerde mens voorstellen, een toekomst waar we niet aan ontkomen.
Ik ga bij deze rotonde linksaf. In de verte in de achtertuin van een bedrijf zie ik nog een merkwaardig grotesk beeld. Daar ga ik op af.
© Willem VAN LIT - 011120