Het Natuurhulpcentrum Oudsbergen kreeg op korte tijd wel drie heel opvallende dieren binnengebracht: een roodknievogelspin, een zwartstaartprairiehond en een witoorpenseelaap.
‘Het eerste diertje dat werd binnengebracht, was de zwartstaartprairiehond’, begint Frederik Thoelen van het Natuurhulpcentrum Oudsbergen. ‘Op een gegeven moment kregen we een telefoontje van mensen uit Maasmechelen. Zij zagen een dier ter grootte van een grote hond op hun oprit lopen. Mijn collega’s gingen ernaartoe met grote netten, maar uiteindelijk bleek het een zwartstaartprairiehond te zijn. Dat is een grondeekhoorn die in het wild in Amerika voorkomt en geregeld als huisdier gehouden wordt.’
‘Vervolgens belden er mensen uit Luik. Zij waren in een bos aan het wandelen wanneer ze een doos vonden met een witoorpenseelaap in’, gaat Thoelen verder. ‘Het derde binnengebrachte dier was een roodknievogelspin, die plots in de keuken van mensen uit As opgedoken was. Gelukkig plaatsten ze een emmer over de spin, zo konden wij het gemakkelijk gaan ophalen. Deze spin is licht giftig, maar wordt vaak als huisdier gehouden. Als die zou bijten of haartjes zou loslaten, kan het wel wat irriteren. Maar de spin is zeker niet gevaarlijk. Prairiehondjes kunnen soms wel beginnen bijten, als ze niet op de juiste manier gehouden worden.’
‘Een zwartstaartprairiehond en een roodknievogelspin zijn legaal om als huisdier te houden, daarom wachten we nog even op mogelijke eigenaars om zich te melden. Een witoorpenseelaap daarentegen mag je niet legaal als huisdier houden. Ook omdat ze wel durven bijten als ze ouder worden en ziektes kunnen dragen die voor mensen gevaarlijk kunnen zijn. Maar informatie over welke diersoorten wel of niet verboden zijn, vind je via de Zoogdierenpositieflijst’, aldus Thoelen.
Het Natuurhulpcentrum krijgt constant ontsnapte dieren binnengebracht. ‘Maar nu waren het toch wel drie heel opvallende dieren achter elkaar. In de zomer krijgen we constant telefoon over gevonden reptielen, zoals slangen of schildpadden. Zij hebben warmte te nodig en in de zomer kunnen zij zich dus meer verplaatsen. In de winter zijn ze eerder geneigd om stil te blijven staan, waardoor ze dan minder snel gevonden worden door passanten of buren. Prairiehondjes krijgen we wel niet zo vaak binnen, maar één of twee keer per jaar. Bij aapjes gaat het meestal om inbeslagnames, niet zo in een doos in een bos. Dat was wel heel uitzonderlijk.’