Neerpelt
Aan de linkerzijde van onze woning staat een hoog herenhuis in een grote tuin die aan de straatkant bijna volledig afgesloten is door een metershoge muur met zware pilaren op de hoeken.
Alleen het middendeel van de afsluiting is traliewerk met een brede ingangspoort. Die grote traliepoort blijft altijd dicht.
En waarom zijn de rolluiken van dat grote herenhuis steeds naar beneden? En in die hoge schouwen vliegen de kauwkes in en uit?
Daar woont de heer Seyens, de blinde juge, zegt vader. Alleen in de zomer zijn ze daar, de vrederechter en zijn dame.
De bewoners vertrekken rond Allerheiligen naar Antwerpen en verblijven daar tot de zomer begint. Elk jaar opnieuw.
Tijdens hun afwezigheid komt huisbewaarder Sjarel Kums iedere morgen naar de villa om te zien of alles in orde is. Maar de bleekgele grote rolluiken blijven toch altijd gesloten.
Wanneer de winter voorbij is komt ook de tuinman. Hij ruimt de dode bladeren op, legt een vuurtje aan van dorre afgevallen takken, kamt de grasvelden schoon en maait ze kort, spit de perken op en harkt de tuinpaden. En zijn blikken drinkbus vult hij nu en dan weer bij…met helder Dommelwater.
De meimaand is begonnen en daar is de zon.
Gistermorgen heeft de huisbewaarder alle rolluiken opgetrokken en er zijn twee meiden gekomen om alles te poetsen en te verluchten.
De volgende dag rond het middaguur stopt er een grote taxi, een echte Minerva, voor de traliepoort van het grote herenhuis.
De chauffeur stapt uit en opent het achterportier. Er stijgt een dame uit en samen helpen ze aan de stoepkant een man uit de wagen. Grote slanke heer met grijs-witte baard en donkere deukhoed. Bril met donkere glazen en een witte wandelstok.
Arm in arm stappen ze behoedzaam door de traliepoort over het brede pad naar de ingang aan de noordzijde van de villa. Achter hen de huisbewaarder en de meiden met koffers en een grote zware rieten mand.
Elke morgen als de zon schijnt zie ik die grote slanke grijze man op het hoge terras aan de achterzijde van de villa staan met hoed en zonnebril op. De wandelstok naast hem aan de smeedijzeren afsluiting. Kaarsrecht, roerloos staat hij daar een hele tijd.
Dan wendt hij zijn blind gezicht naar de zon, zichtbaar genietend van de prille warmte en de lentegeuren, en dromend wrijft hij in zijn handen.
Hij is weer thuis, de blinde juge.
Lvpk