Tot op de dag van vandaag vertelt de oudere generatie uit Hamont voor waarheid dat
verzetsstrijder Jan Jansen op het einde van de Tweede Wereldoorlog de dood vond
in de stookoven van een treinlocomotief. Recent onderzoek van René Winters, van de
werkgroep voor oorlogsherdenkingen RAF-Memorial Hamont-Achel, heeft echter aangetoond dat hij op 20 oktober 1944 overleed in het Duitse concentratiekamp Flossenbürg. De kopieën van de talrijke originele documenten zijn door de werkgroep RAF-Memorial Hamont-Achel aan de familie Jansen overhandigd, meldt René Winters.
Metselaar Jan Jansen
(foto) werd in Antwerpen geboren op 7 november 1920. Hij was de zoon van Jan-Jacob-Mathijs (Jaak) Jansen en Gerardina-Hubertina Emmers, woonachtig in de Grevenbroekstraat (thans de Deken Dolsstraat) in Hamont. Samen met zijn vader Jaak en zijn broer Ferdinand (roepnaam No) ging hij in het verzet nadat de Duitsers ons land binnen-vielen op 10 mei 1940.
Tijdens de 18-daagse veldtocht van het Belgische leger werd Jan Jansen als soldaat door de Duitsers krijgsgevangen genomen en naar Frankrijk gevoerd. Op het einde van 1940 was hij terug thuis en ging hij meteen onderduiken, omdat de Duitse “Werbestelle” hem opeiste om in Duitsland te gaan werken.
Volgens verklaringen van Louis Vrolix uit de Budelpoort – sectoroverste van het Geheim Leger, sector Neerpelt en afdeling Holland – werd Jan Jansen lid van de weerstandsbeweging op 20 april 1942.
Medeverzetstrijder Gerard Van Winkel uit de Bosstraat geeft in zijn verklaring – aan de Hamonter rijkswacht op 5 september 1951 – een relaas van de arrestatie van Jan Jansen door SS-ers op 5 september 1944.
Volgens Gert De Prins van het directie-generaal Oorlogsslachtoffers van het FOD Sociale Zekerheid in Brussel werd Jan Jansen kort daarna, op 21 september 1944, geregistreerd in het concentratiekamp Flossenbürg.
Gert De Prins:"Op 21 september 1944 werd hij met het nummer 26234 geregistreerd in het concentratiekamp Flossenbürg. Volgens de authentieke Duitse documenten overleed hij er op 20 oktober 1944. De vermelding van hartverzwakking en pneumonie als oorzaak van het overlijden zijn erg algemeen, en komen voor op de meeste overlijdensakten.
In het kamp werd hij genoteerd als ‘BZA’, of ‘Belgische Zivilarbeiter’. Hierover valt weinig met zekerheid te zeggen, maar het lijkt logisch een verband te zien met de arbeidsfiche die dateert van 28 augustus 1944, en die melding maakt dat hij werkweigeraar was en zelfs dat hij een veroordeling in die zin opliep. In ieder geval droegen de Duitse politiediensten in Essen hem over aan Flossenbürg.
Hoewel een aantal vragen openblijven, staat het buiten twijfel dat dhr. Jansen omkwam in Flossenbürg. Later werd dit overigens bevestigd, juridisch erkend en herhaald bij zijn postume erkenning als politiek gevangene.
Dat een verhaal over zijn terechtstelling in de dagen van de bevrijding rondging, kan ik aannemen. Het duurde nog geruime tijd voor de gegevens over Flossenbürg bekend werden. Toch vind ik het verwonderlijk dat het verhaal over zijn terechtstelling (door de Duitsers zou Jan Jansen levend in de stookoven van de locomotief geworpen zijn) nog steeds circuleert, ook zovele jaren na datum."
In zijn conclusies van het dossier Jan Jansen heeft Gert De Prins twee opmerkingen toegevoegd: "De Duitse documenten zijn authentiek en werden opgemaakt tijdens de oorlog. Het is jammer dat er geen Belgische getuigen zijn die na het einde van de oorlog over dhr. Jansen in Flossenbürg vertelden, waardoor deze documenten onze enige inlichting zijn.
De ‘akte van vermoedelijk overlijden’ was een voornamelijk juridisch document, dat nodig was om bijvoorbeeld eigendomskwesties, erfenissen, steunmaatregelen en pensioenen te regelen. Het ‘vermoedelijke’ slaat daarbij eerder op het gebrek aan wettelijk erkend materieel bewijs, zoals een doktersverklaring, dan op twijfel aan de voorhanden zijnde documenten. Ondertussen is het natuurlijk bekend dat de Duitse steekkaarten en registers voldoende correct zijn om ze als bron te gebruiken."
Het “Ministerie van Openbare Werken en van Wederopbouw, Aanvaardingscommissie voor Politieke Gevangenen en Rechthebbenden” verleende in zitting van 20 februari 1952 aan Jan Jansen postuum de erkenning van “politiek gevangene”.
De vader, Jaak Jansen (zijn vrouw overleed op 24 januari 1951) verkreeg het recht als “rechthebbende” maar kreeg helaas geen recht op een “buitengewone vergoeding” of financiële tegemoetkoming.
Tegen deze laatste uitspraak tekende Jaak Jansen beroep aan in een brief op 23 april 1953. Zijn beroep werd op 16 oktober 1954 echter verworpen omdat zijn zoon Jan Jansen geen drie maanden in gevangenschap van de Duitsers was geweest: de tijd tussen zijn arrestatie op 5 september 1944 en zijn overlijden op 20 oktober 1944 was dus niet voldoende om het verkrijgen van de zogenaamde “buitengewone vergoeding”.
Erkende weerstander
Jan Jansen was voor zijn arrestatie op 5 september 1944 zeer actief in het verzet. Als onderduiker (o.a in de bossen van Beverbeek) en werkweigeraar saboteerde hij spoorlijnen op de lijn Neerpelt-Hamont en in Maarheeze. Verder was hij lid van de inlichtingendienst van het BNB-Geheim Leger en vervoerde hij voor deze verzetsbeweging wapens en munitie.
Het “Ministerie van Landsverdediging, Dienst van de Weerstand” verleende op 21 maart 1949 aan Jan Jansen postuum de hoedanigheid van “Gewapend Weerstander”.