24 uur per dag, zeven dagen per week, non-stop, zo moest het patrouillesysteem aan de Draad functioneren. Bovendien moesten de wachters in noodgevallen in no-time ter plekke kunnen zijn. Om die redenen huisden ze dicht bij de Draad, soms in bestaande gebouwen, maar meestal in nieuw opgetrokken barakken (foto boven : barak van de Baggerwache in Neerharen). Van die laatste lagen 42 stuks tussen Brug I bij Lozen en de Blauwe Kei. 25 tot 50 man vonden daarin onderdak. Ze hadden er een slaapruimte met stapelbedden, een gemeenschappelijke woonruimte en een kleine keuken.
Ruim was dat allemaal niet. Die van bataljon Sondershausen klaagden over ‘Engigkeit‘, krappe behuizing. Die krapte kaartte ook bataljon Erfurt bij zijn oversten aan. Met succes: “Onze bataljonscommandant deed de nodige moeite om ons welzijn te verbeteren door het vergroten van de barakken (…)”.
Zo samenwonen en samenleven moet op de soldaten hebben gewogen: “Kwam je na een wachtbeurt doorweekt terug in de barak, dan had je problemen om je natte schoenen en kledij met goed gevolg te drogen, om je geweer te poetsen en eten te bereiden. (…) Als je meerdere weken na elkaar 24 uur per dag in die blokhutten moest verblijven, met name bij nat weer, begon dat behoorlijk op je systeem te werken.”
Naar aflossingen, die wel vaak langer op zich lieten wachten dan afgesproken en naar ruimere onderkomens werd dan ook uitgekeken: “Het verblijf in die ruimere onderkomens had iets gezelligs, zeker in vergelijking met ons onderkomen in de blokhutten. Die laatste leerden we trouwens nog sneller dan verwacht kennen.”
Net als overal speelde ook bij de grensposten schaarste op. Eenzaam ergens tussen Lozen en Lommel kregen de soldaten van bataljon Gera te maken met verwarmingsproblemen: ” Op enkele uitzonderingen na lagen de wachtposten eenzaam in de heide en in zompige gebieden. Door een aanzienlijk tekort aan (… ) verwarmingsmateriaal was het verblijf in de blokhutten allesbehalve een pretje.” Lag je blokhut in een bosrijke omgeving, dan was dat probleem wel op te lossen: “Voor ons lag de situatie in zoverre gunstiger, dat er buiten de aangeleverde kolen in de ons omringende bossen meestal meer dan genoeg brandhout te vinden was.”
En hetzelfde gold voor petroleum. Voor de lange donkere winternachten volstond de schaars aangeleverde hoeveelheid petroleum totaal niet. “Wat heb je aan aangeleverde lectuur als je ’s avonds in het pikkedonker moet huizen?” noteert iemand van bataljon Erfurt. Maar ook hier kwam soms soelaas, hoewel…: “Door de aanschaf van carbidlampen kon dit probleem deels worden opgelost, maar volkomen tevredenstellende leefomstandigheden creëren bleef onmogelijk.”
Aan dat samenleven in krappe en vochtige barakken met weinig sanitair zaten gezondheidsrisico’s. Dat besefte ook Kreischef von Rosen. Die had het in het arrondissement Maaseik voor het zeggen. Met de invoering van strikte controles op hygiëne en netheid (gesundheitliche Überwachung) wilde hij een slag om de arm hebben: ”Enkele dagen later werd de bataljonsstaf van Hasselt naar Maaseik verlegd. Daar kwam de staf onder het bevel van de keizerlijke Kreischef von Rosen. Op zijn bevel werden maatregelen genomen met betrekking tot het schoon en op orde houden van de barakken.”
Maar dat alles spic en span houden en beheren als een goede huisvader? Dat lukte niet overal even goed : “In oktober 1916 werden we naar de Kreis Tongeren overgeplaatst. De barakken die we er van onze voorgangers uit Chemnitz overnamen, bevonden zich voor een deel in een zeer erbarmelijke toestand. “
Jef Vanbussel
(foto onder: de Dodendraad van bij de Dommel tot de Blauwe Kei: de rode vakjes zijn woonbarakken,
de groene schakelhuisjes voor de hoogspanningsdraad. (kaart uit privé-archief)