‘Waar men gaat langs Vlaamse wegen, oude hoeve, huis of tronk, komt men u, Maria, tegen, staat uw beeltenis te pronk.’Hoe dan ook, voorspraak heeft een mens nodig. De geestelijkheid heeft in vroeger eeuwen vaak geprobeerd mensen een persoonlijke relatie met hun God aan te praten, maar de volksdevotie die veelal groot belang hecht aan helden, martelaren en verschijningen, bleek onuitroeibaar. En dat geldt evenzeer voor kermissen, optochten van reuzen en carnaval. Die feesten zijn ook – misschien wel knarsetandend – vergeefs bestreden en de clerus heeft hen dan ook maar een verwijzing gegeven naar religie. Ik weet nog dat er op kermiszondag dikwijls een mis werd opgedragen op de staalplaten van de botsauto’s. Onder het kleurrijke neonlicht van pret werd godstoewijding gepreekt.
Op mijn tocht door Lommel is die onderstroom van godsvrucht, hetzij die ingegeven is door de belofte van verlossing, hetzij door angst voor verdoemenis, heel duidelijk merkbaar. De eeuwenlange drang en ernst tot en voor verering van vooral goddelijke mediators zijn plastisch uitgedrukt in talrijke kruisbeelden, kapellen, benamingen, (verlaten) kloostergebouwen, en kerken. Piëteit heeft hart en haard in het landschap gelittekend. Heden ten dagen zijn het veelal slechts nog nablijvende markeringen van katholieke toewijding, pokken van verlaten godsvrucht. Het godsgeloof is duidelijk op zijn retour. Liedjes, zoals hierboven aangehaald, zijn nog te vinden op het wereldwijd web maar worden nooit meer of toch heel sporadisch nog gezongen. Ze wijzen op nostalgische bevlieging van een prevelend verleden, waar verder niemand om lijkt te treuren. Hoewel.
Kapellen zijn er in Lommel ook in alle vormen, maten en opstellingen. Veel daarvan wordt door mensen uit de buurt nog wel onderhouden. Ik kom er op alle wandelingen die ik maak, verschillende tegen. De meeste daarvan zijn Mariakapellen, maar er zijn er ook die verwijzen naar onder andere het heilig hart (het martelarenhart van de gekruisigde), gewone martelaren en heiligen, zoals Cornelis of Therèse van Lisieux. Bij sommigen daarvan hebben gelovigen nog bloemen of noveenkaarsen geplaatst om te danken voor genezing of een ander klein mirakel in het gezin. Bij sommigen is de directe verbintenis van het ondermaanse met een directe hofhouding in de kosmos in een mystiek tijdsgewricht nog heel reëel. Geen misverstanden daarover. Er zijn mensen die zich beledigd voelen als anderen de draak ermee steken.
‘Blijf in uw kot!’ De uitroep van de Belgische minister De Blok werd karakteristiek toen in maart van dit jaar het virus tussenbeide kwam in onze maatschappelijke bedoeningen. Zij riep iedereen op thuis te blijven. Het woord kot word hier steevast gebruikt voor een studentenkamer, waarmee men de rommelige en enigszins rebelse woonsfeer van academische kwekelingen probeert te typeren. Kot is het enkelvoud van koten en een verzameling koten duidt men aan met een volkscultureel begrip: koterijen. Het is misschien niet een echt typisch Belgisch verschijnsel, maar hier vallen ze kennelijk extra op door hun argeloze wanstaltigheid langs lintbebouwde wegen en straten. Koterij is niet voor niets een Vlaams woord geworden. Koterijen kom ik op mijn rondgangen in Lommel ook veelvuldig tegen. Ze zijn, zoals ik in het fotoboek ‘Typisch België’ (Vancker en Van Puymbroeck) lees ‘een onregelmatig labyrint van daken, regenpijpen en toegevoegde ornamenten’, die meestal aan een woning plakken. Vooral de oudere huizen zijn behangen met achteruit-extra’s. Het gaat dan om omgebouwde terrassen, bijkeukens, garages (waar men dikwijls de wasmachine neerzet), wasplaatsen en kippenschuren of duivenhokken. Geert van Istendael, een bekende Vlaamse publicist, schreef zijn ergernis om de Belgische democratie soms op woedende toon van zich af met aanduiding van ‘de koterijen en kloterijen die in het licht absurde België onuitroeibaar blijken te zijn.’ Hij zag duidelijk een verwantschap tussen bouw- en politieke labyrinten.
Hannes Coudenys stelde een boek samen over de ‘Ugly Belgian Houses’. Ik lees een citaat dat óver dat boek werd geschreven: ‘Niet zomaar een verzameling lelijke huizen, maar tevens een reflectie op de soms surrealistische ruimtelijke ordening en architectuur in België en op de universele beleving van schoon- en lelijkheid.’ Eén van de kenmerken van deze lelijkheid zit wat mij betreft in de vele blinde gevels die je in het straatbeeld van Lommel ook ziet. Een huis wordt precies op de scheidslijn van twee percelen gebouwd met het idee dat iemand anders er in de toekomst zeker wel een ander huis in spiegelbeeld ertegenaan zal bouwen. Soms gebeurt dat, vaak niet, waardoor je jarenlang tegen een afstotelijk drie verdiepingen hoge maar lege wand aan kijkt, meestal niet afgewerkt dan met grote rode snelbouwbaksteen of soms beslagen met moskruimige leien. In andere gevallen is er wel een huis tegenaan gebouwd, maar dat huis is dan volledig anders van kleur, vorm en stijl, waardoor het geheel een wat beroerde misvorming oplevert van twee totaal contrasterende opvattingen van schoonheid. Ook dat in Lommel.
Ik weet het; het is in deze aflevering niet typisch Lommel; eerder Belgisch, maar ik moet toch iets vertellen over deze curiositeiten. En In Lommel ziet men dat ook. Het is wat mij betreft daarbij een weerspiegeling van de licht anarchistische en tegelijkertijd komisch absurdistische leefstijl, waarbij de ernst van iedere Vlaming geboren met een baksteen in de maag én de geest van Herr Seele en Kamagurka (met cowboy Henk) in ongemak en ongerijmdheid samen komen in de intelligente humor die doorgaans alleen een Vlaming begrijpt.
Dit was een tussenaflevering. De volgende is weer gewoon een verhaal lineair onderweg zijn.
© Willem van Lit - 081020