Existentiële vragen? Waarom leven wij? Is er een doel van ons bestaan? Het pleit waarschijnlijk niet in mijn voordeel maar ze boeien me nog nauwelijks. Als je mijn leeftijd bereikt hebt en de logaritmen in je hersenpan niet al te veel sleet vertonen, weet je wel dat alles wat achter je ligt je gemaakt heeft tot wie je nu bent. En wat nog moet komen, is daar een gevolg van. Er is wel degelijk een oorzakelijk verband tussen verleden, heden en toekomst. Veel verrassende dingen moet ik dus niet meer verwachten, denk ik. Het lijkt allemaal gepredestineerd.
Zwaar begin voor een column toch, niet? Dat komt omdat ik me om God weet welke reden vandaag weer eens zat af te vragen waarom mensen lachen. Voor zover ik weet, bestaat er geen enkel ander zoogdier dat kan lachen. Ja, sommige apen, zul je zeggen. Nee hoor. Dat is geen lachen. De grimas die je ziet en die op een lach lijkt, is eigenlijk het ontbloten van hun gevaarlijke tanden. En ze doen dat om andere dieren, ook soortgenoten, af te dreigen.
Waarom lachen wij als onze fietsgezel, die altijd de mond vol heeft over zijn onovertroffen stuurtechniek, even geen aandacht besteedde aan die boomwortel die het fietspad omhoog drukte en onherroepelijk de sloot in duikelt? Welke vreemde trigger zet onze lachspieren in beweging als een politica die de schoonheid van onze kuststeden – een woord dat haar al een paar keer moeite kostte – ineens Oostende onze mooiste kutstad noemt? Waarom kun je met ‘vereende krachten’ heel veel bereiken, maar doen ‘verkrachte eenden’ je luidop lachen? En waarin zit het onweerstaanbare grappige effect van die deelnemer aan het Rad van Fortuin die ‘Isabelle A’ ‘Assibille O’ noemde?
Lachen wij daarmee omdat de slachtoffers van onze pret door dergelijke blunders hun eigendunk verliezen? Is het daarom dat wij – zelfs kinderen al – bij het begaan van een stommiteit eerst rondkijken of iemand het gezien of gehoord heeft? Is humor dan altijd een vorm van leedvermaak? ‘Schadenfreude ist die schönste Freude’ klinkt het in het Duits ‘denn sie kommt vom Herzen’.
Zelf ga ik er prat op om mijn teksten zo foutloos mogelijk te houden. Ik kan me opwinden over flagrante taal- en spelfouten in kranten en tijdschriften. En wat overkomt mij deze week? Ik had het aan tafel over twee ‘radioconiferen’ die ik onlangs ontmoet had. Mijn dochter stootte me aan. “Corifeeën moet dat zijn”, zei ze stilletjes. Gotferdegotfer! Ik heb de situatie nog even proberen recht te zetten door te zeggen dat ze er wel uitzagen als coniferen. Een belachelijk verweer natuurlijk. Schande kome over mij.
En hiermee hoop ik aangetoond te hebben dat humor niet altijd uit leedvermaak ontstaat, maar zeker ook door zelfspot.
Chel Driesen