Ik ben nog niet zo lang terug uit het nog steeds zeer katholieke Ierland en bij een bezoek aan een klein maar mooi kerkje in Eyeries in West Cork stelde ik vast dat een rij gelovigen geduldig op hun beurt wachtten aan de biechtstoel. Ja, die was bemand! En het ging vrij vlot vooruit.
Het sacrament van de biecht. Herinneren jullie je dat nog? En, hoe lang is jullie laatste biecht geleden dan? Voor mij was dat ergens midden de jaren zestig, denk ik.
Het waren nochtans twee van de belangrijke ‘Geboden van de Heilige Kerk’: Biecht eens per jaar uw zonden en nut(tig) rond Pasen ’t brood des Heren.
Toen we nog collegestudenten waren, deden wij – gedwongen weliswaar – aan ‘overkill’. Wij gingen dagelijks naar de communiebank. En meestal wekelijks knielden we in die biechtstoel om er te wachten tot het schuifje openging. Dat deden we echt niet uit oprechte vroomheid hoor! In het college was het dagelijks bijwonen van wat toen ‘de mis’ heette gewoon verplicht. En dan ging je, tenzij je in staat van doodzonde verkeerde, ‘te communie’. En wat dat biechten betreft, we hadden destijds op zaterdagvoormiddag nog drie uur les en daarna één uur studie vóór je naar huis mocht. Dan mocht je de studiezaal enkel verlaten als je te biechten ging. Bijna iedereen trok natuurlijk naar de kapel. Daar zat immers geen surveillant. Ja, midden in de biechtstoel, maar tijdens zijn sacramenteel werk kon hij toch moeilijk uit dat hok. En als we het te bont maakten en het middengordijn opzij schoof met daarachter een boos gezicht dat naar de daders zocht, zaten wij alweer braaf op de kerkstoel ons geweten te onderzoeken.
Het was vaak pas toen we al achter het zijgordijntje zaten dat we ons realiseerden dat we ook iets te vertellen moesten hebben om berouw over te tonen. Maar zo’n probleem was dat niet. Er was zoveel verboden dat je nauwelijks anders kon dan de hele dag zondigen. Soms beleden we ook al eens zonden die we nog van plan waren te begaan. Die konden we dan de volgende keer aftrekken van het totaal, vonden we. Meestal was de ‘biechtvader’ heel of half ingedut en hoorde hij toch nauwelijks waar je het over had. Tenzij je iets over ‘onreine gedachten’ of, nog erger, ‘onzedige handelingen’ te vertellen had. Dan schoten ze wakker en schoven ze wat dichter naar de tralies. Niet allemaal. Sommigen. O, wij kenden die biechtvaders! We kregen er les van. We wisten bij wie het meestal lang duurde en bij wie je in een mum van tijd aan je penitentie kon beginnen.
Wat penitentie dan was? Een soort na-straf die je nog voor je de kapel uit ging moest af maken. ‘Drie onzevaders en vijf weesgegroeten’ was bijvoorbeeld een van de klassiekers.
Gôh, ik word er melancholisch van. Om Etienne Vermeersch te parafraseren: “Wat jammer dat ik niet meer geloof”.
Chel Driesen