Als fervent wielertoerist fietste voormalig Hasselaar Henri L'Allemand in 1892 zijn ‘Tour de Limbourg’. De impressies van die meerdaagse toeristische tocht schreef hij neer in ‘En Campine, excursion d’un cycliste à travers le Limbourg belge’. Op het einde van zijn eerste etappe kwam hij bij
de Achelse Kluis aan. Daar logeerde hij één nacht.
Zijn fiets had hij die avond, na een tocht langs onder meer Leopoldsburg, Hechtel, Eksel, Sint-Huibrechts-Lille, de beide Pelten en Achel-Dorp, gestald in het station van Achel-Statie. Hij waagde het er niet op om al fietsend door het mulle zand richting Kluis te trekken. Dan maar te voet. Hier het vervolg van zijn verblijf in de Achelse Kluis:
Wat in deze omgeving opvalt en confronteert? De werkende geestelijken. Ze ploeteren, haasten zich voort, duiken van overal op, werken ijverig, maar buiten het kabaal van de machines hoor je in deze werkhuizen geen woord, geen kreet, geen gezang. Geen woord wordt gewisseld. Volgens de kloosterregel moet hier worden gezwegen. Ieder kent zijn taak. Commando’s worden met gebaren gegeven. In een hoek zit een monnik zijn rozenkrans te bidden. Hij kijkt me niet eens aan. De orde-regel verbiedt hem een sterveling als ik aan te kijken. Een rilling overvalt me bij dit tafereel. Naarmate mijn bezoek vordert, wordt dat gevoel enkel maar erger.
Daar heb je de drukkerij, de goed ingerichte boekbinderij, de weefgetouwen, wat verder de smidse en de zadelmakerij. Alle industrietakken vind je tussen deze muren terug. Ook dit klooster leeft zelfvoorzienend. Wat te veel is, wordt geëxporteerd. Hier wordt elke taak door monniken gedaan: bij de letterbakken in de zetterij, bij de drukpersen, bij alle ambachtelijke werkzaamheden, bij het aambeeld in de smidse – overal monniken. Ook op de velden, die zich uitstrekken zover het oog reikt, staan ze verspreid te werken. Overal slechts werk, nergens ook maar één woord.
Vraag je iets aan zo’n werkende monnik? Hij zal zich van je wegkeren, stom blijven, gehoorzamend aan de regel. Slechts als een familielid hem bezoekt, mag hij, na toestemming van de abt, spreken. Dat contrast tussen die grote lichamelijke activiteit en die ijskoude stilte obsedeert me uiteindelijk. Die stilzwijgende automaten beginnen me zelfs te irriteren. Geef me dan maar de indrukken die ik bij de dodelijke fabriek van Overpelt opdeed.
Dit lange zwijgzame leven moet de monniken voorbereiden op de stilte des doods. Hun kerkhof, aanvankelijk op Belgisch grondgebied, is nu naar de Hollandse kant van de grens verlegd. Op die manier willen de monniken aan de wet van minister van Justitie Bara ontkomen. Die schrijft voor dat gelovigen en vrijdenkers naast elkaar moeten worden begraven. Dan begraven de monniken hun doden liever nog in vreemde aarde. Hun graf delven ze zelf. En die gerichtheid op de dood laat hen, raar genoeg, oud worden. Op hun kerkhof, met allemaal eenvormige graven en inscripties, vind je nauwelijks dertigjarigen, iets meer zeventigjarigen, maar vooral tachtigjarigen.
Bereiken ze die hoge leeftijd door hun eenvormige en regelmatige levensstijl of door hun plantaardig bestaan? Hun voeding bestaat uit eieren, ‘commijnekaas’, melk, zwart brood met honing en water. Nooit boter, nooit bier. Eén keer per jaar mogen ze vlees eten. Hun maaltijden verorberen ze zonder de ogen op te slaan, terwijl een pater op een hoog gestoelte bijbelfragmenten voorleest.
Jef Vanbussel
Foto hierboven: Karin van Berkel, Eindhovens Dagblad – de Kapittelzaal in 2018
Foto beneden: Heemkunde De Goede Stede Hamont-Achel – een met de hele communiteit meer dan goed gevulde Kapittelzaal
Bron tekst: Henri Lallemand, ‘En Campine, excursion d’un cycliste à travers le Limbourg belge’
Vertaling: Jef Vanbussel
In deze reeks verschenen eerder: