Als je in de jaren vijftig van de vorige eeuw het lager onderwijs afrondde, na wat toen het zesde studiejaar heette, werd je – of liever, werden je ouders – voor de keuze gesteld. Wat ging je verder doen? En er viel niet zo veel te kiezen.
Waren je punten boven het gemiddelde geweest, dan ging je naar het college. Voor ons was dat het Sint-Hubertuscollege in Neerpelt. ‘Boerenkluppels’ als ik werden voor alle zekerheid toch eerst nog maar eens getest in wat de volksmond ‘De Beroepskeus’ noemde. Dat was de voorloper van de latere PMS-centra. Je moest je dan melden voor een reeks tests in Neerpelt in de Jaak Tassetstraat, herinner ik me.
Leerlingen van wie de punten iets minder hoog waren en/of van wie de ouders om welke reden dan ook vonden dat ze best zo rap mogelijk aan het werk gingen, werden naar ‘De Vakschool’ gestuurd. De meeste van mijn kameraden kwamen daar terecht en ik was daar bijgevolg ook het liefst van al naartoe gegaan. Maar dat was buiten ons moe gerekend. Zij was bijzonder ambitieus en ze bereikte meestal wat ze wou. Ik moest en zou ‘college lopen’.
In het college had je dan weer twee opties: de ‘Moderne’ of ‘Latijn-Grieks’. En in die laatste afdeling kwam ik terecht. Niet dat ik erover klaag hoor. Dank zij een paar kanjers van leraars die met grote bezieling les gaven, heb ik waarschijnlijk mijn liefde voor taal opgevat. Ik denk met een dankbaar hart terug aan Ludo Bernaerts, Jef Bloemen en vooral Wim Rutten. Die laatste twee waren priesters maar in hun geval hinderde dat niet.
Op de retorica – zo werd het laatste jaar genoemd – gaf Wim Rutten ons esthetica, Latijn, Grieks en Nederlands. Dat waren samen heel wat uren. En wat mij betreft had hij er nog gerust een paar vakken bij mogen geven. Wat een heerlijke, wijze man, met een relativeringsvermogen dat ik in die mate nooit meer bij iemand anders aangetroffen heb!
Bij de taalvakken hoorde o.a. syntaxis (de ‘constructies’ in de zinsbouw) en stijlleer. Ik leerde dat synoniemen woorden waren die hetzelfde betekenden maar een verschillende gevoelswaarde kunnen hebben. ‘Wateren’ en – excusez le mot – ‘zeiken’ bijvoorbeeld. En ik vernam dat een oxymoron zelf een oxymoron is, waarbij twee woorden met tegengestelde betekenis direct met elkaar verbonden worden. Zo ontstaat een schijnbare tegenstelling of een paradox. Voorbeelden? Een witte neger, zwarte sneeuw, oud nieuws, een levende dode, oorverdovende stilte.
“Aha”, dacht ik toen. ‘Volledig’ is er ook zo een. Ik voelde me een hele baas. Ik had zelf een oxymoron ontdekt! Mis hoor. Ik zat weer eens goed fout! Volledig komt immers van ‘vol van leden’ en dat is helemaal geen paradox! O, wil je ook een voorbeeld van een echte paradox? Een vierkante cirkel en een platte bol.
Terwijl ik daarstraks wat zat te suffen – mijn vrouw betrapt er me steeds vaker op dat ik me aan die ‘activiteit’ bezondig en ik verdedig me dan met: “Pssst, ik zit te denken” – vroeg ik me af hoe het zat met het woord rechtsomkeer. (Dat was een zin van bijna drie regels, zeg!) Als iemand op het einde van een smalle steeg (een pleonasme!) vaststelt dat hij fout zit en linksom draait, maakt hij dan toch rechtsomkeer?
Chel Driesen