Optimist blijven! Neem nu mijn vriend Jan. En als ik het heb over mijn vriend Jan, dan heb ik het over een echte vriend, zo eentje die – ik pik dit even van Toon Hermans – niet enkel met je lacht, maar ook met je grient.
Jan en ik zitten wel eens samen aan een terrastafeltje en we kletsen was af. Meestal surrealistische onzin, maar we snijden ook vaak een serieus thema aan. Gisteren ging het over onze fysieke toestand. “We zouden het beter hebben over onze fysieke beperkingen”, zei Jan. “Ik kan niet meer fietsen. Niet dat ik dat ooit graag gedaan heb, maar vorige week moest ik mijn auto een dag missen en was ik dus op die tweewieler aangewezen. Awel, ik heb geen evenwichtsgevoel meer. Ik word bang op dat ding. Ik ben afgestapt, afgestunteld zou je beter zeggen, en ik heb hem terug in zijn hok gezet. Morgen vraag ik mijn schoonzoon om hem op internet te koop te zetten. Er komt een ogenblik dat je je conclusies moet trekken.”
We zijn allebei net de kaap van tachtig jaar gepasseerd. Zelf klim ik nog wel graag op mijn elektrisch ondersteunde fiets. Een beetje fanatiek zelfs. Er gaat nauwelijks een dag voorbij zonder dat ik dertig kilometer op de teller heb.
Of ik dan geen leeftijdsgebonden kwaaltjes had, vroeg Jan. En toen begon het opbod! Ik begon met de buikoperatie die ik acht jaar geleden onderging en die me elke dag een paar keer meer naar het toilet dwingt dan dat bij de meeste mensen het geval is.
“Bij mij zijn ze vorig jaar aan mijn prostaat aan het knutselen geweest”, zei Jan. “Sindsdien moet ik me na elk glas dat ik drink naar het toilet reppen. En dat valt niet mee zonder meniscus aan het rechter kniegewricht. Twee keer hebben ze me daar al aan geopereerd.”
Dat sloeg aan. “Lang geleden hebben ze bij mij ook al mijn appendix weggehaald”, probeerde ik schuchter. Maar Jan luisterde niet eens. “Een tenniselleboog heb ik ook al gehad”, zei hij. “En een tandprothese helpt me mijn eten kauwen al zo lang ik me kan herinneren.”
“Ja maar, ik draag al een bril sinds mijn plechtige communie”, repliceerde ik. “En aan de linkerkant heb ik een lichte dropfoot. Dan kun je je voet niet meer ‘rollend’ neerzetten, zoals het hoort, maar dan klapt hij gewoon bij elke stap neer. Je kunt het goed horen.”
Jan leek onder de indruk. Nu moest ik doorduwen. “En ik draag ook al een jaar een hoorapparaat”, zei ik met ongepaste trots. “Ik verstond de mensen niet goed meer. En dan begin je te interpreteren”. Zo was mijn vrouw eens naar Jeroen Meus aan het kijken. Ik doe dan mijn best om geïnteresseerd te lijken door haar af en toe iets te vragen. Jeroen was met look in de weer. “Hoe ziet ‘vrouwenlook’ er dan uit?” vroeg ik. De man bleek het over ‘rauwe’ look te hebben.
Toen ik terugkwam van het toilet, stond er een man met Jan te praten. Ik dacht gehoord te hebben dat hij het over verbouwingen had. Een nieuwe schouw ging er komen, had ik begrepen. “Nee, nee, dove kwakkel”, zei Jan. “Hij had het ook over een operatie. Hij had een nieuw schouder nodig.”
In het dialect van die man is een schouder een ‘schowwer’.
Het was etenstijd. Ik dronk mijn glas leeg en sprong gezwind op mijn fiets. Ja, fietsen kan ik nog. We blijven optimist.
Chel Driesen